Behoud de Parel op Facebook.

U bent hier

Romy van der Burgh, Luuk Sengers en Evert de Vos schreven voor De Groen Amsterdammer over door hen verricht onderzoek naar de vervuiling van de Intensieve Veehouderij (IV) op het platteland. Hieronder hun verhaal.

Het Noord-Groningse Meedhuizen telt vierhonderd zielen én 85.000 kippen. Want net buiten de dorpskern, langs de kaarsrechte weg naar Delfszijl, liggen de megastallen van boer Veerman. Achter de traditionele Groningse herenboerderij doemen vier moderne roodgroene stalgebouwen op. De wieken van een windmolenpark zoeven op de achtergrond, het omliggende akkerland ligt braak.

In de nok van pluimveestal 1 mag Veerman 6.873 “(grootouder) kippen van vleeskuikens jonger dan 19 weken” stallen. Bij de eindgevel van stal 2 is er zelfs plek voor 13.742 kippen. Aldus een uitbreidingsvergunning uit 2016. In het kader van de natuurbeschermingswet kreeg Veerman toen toestemming voor het uitbreiden/wijzigen van zijn ‘rundveehouderij en vleeskuikenhouderij’ tot in totaal 1.619 runderen en 85.000 kippen.
Uit de recentste cijfers blijkt dat Veerman al vóór de uitbreiding een van de grootste vervuilers was op het Nederlandse platteland. In 2015 scheidden de 24.000 vleeskuikens in zijn stallen al 10.100 kilo ammoniak af - door de expansie kan daar nog eens 40.400 kilo bijgekomen, berekenden we op basis van de vergunning. Daarmee maakt het bedrijf grote kans om in 2017 op de eerste plek te komen van onze ranglijst van vuile boerenbedrijven.

In 2015 stootten 49 veeteeltbedrijven in Nederland officieel zóveel ammoniak uit - minstens tien ton per jaar - dat ze net als industriële bedrijven hun vervuiling moeten melden bij de Europese Commissie en de Verenigde Naties, zo blijkt uit onderzoek door De Groene Amsterdammer. We namen de officiële lijst en de individuele bedrijven onder de loep en combineerden die met de verstrekte Europese subsidies. De uitkomsten waren verontrustend. Om te beginnen blijken de belangrijkste data waarop het milieu- en klimaatbeleid is gebaseerd, verre van compleet. De lijst met stoffen is niet volledig én er staan verdacht weinig bedrijven op. In ons onderzoek zijn we veel meer mega-uitstoters van NH3 in de landbouw tegengekomen dan de 49 bedrijven die Nederland aan Europa rapporteert. ‘Dat horen er honderden te zijn’, stellen deskundigen.

Aan de vervuiling betalen we bovendien allemaal mee. Een kwart van de Europese lijst met 49 meest vervuilende runder-, varkens- en kippenboerderijen ontvangt landbouwsubsidie uit Brussel - in de helft van de gevallen meer dan tienduizend euro. Veerman in Groningen gaat ook hier aan kop met een steunbedrag van meer dan 93.000 euro. In omringende landen is het beeld precies hetzelfde: overal krijgen grote vervuilers aanzienlijke landbouwsubsidies.

Hoe kan het dat de landbouw maar door mag blijven gaan met vervuilen – daar waar andere sectoren wél met echte restricties te maken krijgen? Hoe kan het dat er nog steeds milieuvergunningen voor megastallen worden verstrekt? Lankmoedige politici, de sterke landbouwlobby en te weinig gegevens die openbaar gemaakt (mogen of kunnen) worden vormen de reden dat de noodzakelijke milieu-innovatie van de landbouwsector in de modder is vastgeraakt.

Hoewel de indringende scherpe geur van ammoniak anders doet vermoeden, is ze niet direct schadelijk voor mensen. Althans niet in de hoeveelheden die van boerderijen of het land komen afgewaaid. Je moet al in een mesttank vallen (wat voor de boer een reëel gevaar is), om bedwelmd te raken. Vissen en andere waterdieren hebben minder geluk en leggen bij kleine hoeveelheden ammoniak in hun sloot al het loodje. Hetzelfde geldt voor planten: ammoniak bevat stikstof, dus voedsel, maar hoevéél stikstof ze op hun menu krijgen, luistert heel nauw. Ammoniak is op de eerste plaats een bedreiging voor de biodiversiteit. Of zoals de Wageningse hoogleraar en ammoniakdeskundige Oene Oenema het plastisch uitlegt: ‘In weilanden is het gras zo frisgroen, omdat het veel stikstof uit mest heeft gekregen. Maar kruiden en bloempjes zul je tussen dat gras niet meer ontdekken.’

Ammoniak bedreigt onze gezondheid op een indirecte manier. Niet alleen omdat we deels afhankelijk zijn van gewassen en vissen voor ons dieet, maar vooral omdat ammoniak de neiging heeft zich met andere kleine deeltje in de lucht te verbinden tot fijnstof. De nefaste gevolgen van fijnstof voor de mens zijn inmiddels goed gedocumenteerd en onomstreden, zoals ademhalingsproblemen, longkanker, aantasting van het hart en het zenuwstelsel en groei- en leerproblemen bij kinderen. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) noemt fijnstof zonder omwegen “de grootste bedreiging voor de gezondheid” in de moderne wereld.

Terwijl de uitstoot van fijnstof door de industrie- en vervoerssector sinds 1990 met tientallen procenten is gedaald, is die in dezelfde periode in de landbouw sterk gestegen. In 2015 kwam 22 procent van de uitstoot van fijnstof voor rekening van de landbouw, en dan vooral van de veehouderij, met de kippen als koploper.

‘Het is vies, het stinkt, het is ongezond en de gemeente tolereert dingen die niet mogen.’ Een boze burger lucht zijn hart tegenover het Nieuwsblad van het Noorden. Even verderop liggen de pluimveestallen van Jasper Koning. In 2016 maakt deze zijn voornemen bekend om de capaciteit te verdubbelen van 61.000 naar 120.000 vleeskuikens. Het Groningse gehucht Wagenborgen beleeft de geboorte van een actiegroep. De gemeente Delfzijl zegt Koning de wacht aan, omdat hij nog steeds geen maatregelen heeft genomen om de stankoverlast te verminderen. Een actievoerende burger vindt een dreigbrief in zijn bus: “Als je ons nog langer dwarszit zullen we passende maatregelen nemen”. Boer Koning ontkent dat de brief van hem komt. De sfeer in de plattelandsgemeente is verziekt, maar uiteindelijk krijgt Koning zijn vergunning.

En zo is het afgelopen tijd op veel plaatsen gegaan. Van de top-49 megaboeren in onze lijst zijn er minstens vijftien - voor zover we hebben kunnen nagaan - die een gevecht (hebben) moeten leveren met omwonenden. Taaie klachtenprocedures, waarin bewoners bezwaar maken tegen uitbreiding van stallen, wegens de stank, de gezondheidsrisico’s en de waardedaling van hun huizen, zijn op het vredige platteland geen uitzondering meer. Zo berichtte het Eindhoven’s Dagblad in 2013 over de enorme uitbreiding van boer Engelen’s stal in het Brabantse Someren. Hoewel drie verschillende milieuorganisaties protesteerde tegen de uitbreiding van de stal werd een vergunning verleend voor het verdubbelen van het pluimvee waardoor het bedrijf nu 90.000 kippen kan houden.

Bij alle vijftien procedures trokken omwonenden aan het kortste eind, zelfs als ze de wet aan hun kant hadden. Volgens richtlijnen moet er een afstand van 256 meter zijn tussen een boerenbedrijf en de dichtbijgelegen woning. In Baarle-Nassau bijvoorbeeld telden bewoners maar 77 meter en toch kreeg varkenshouderij Bervoets een nieuwe vergunning om uit te breiden van 9.400 naar 17.000 varkens.

Bijzonder bezocht is de Noord-Limburgse gemeente Horst aan de Maas. ‘Het epicentrum van de varkenshouderij’ zoals een provinciale inspecteur het tegenover ons noemt. In 2006 maakt Heideveld Varkens (zie lijst) het plan wereldkundig om met andere zakenpartners in de gemeente de grootste megastal van Nederland te bouwen, met 35.000 varkens, 1,2 miljoen kippen, een slachterij en een mestvergistingsinstallatie. Niet alleen de omvang was ongehoord in Nederland, maar ook de manier waarop de dieren zouden worden ‘geteelt’: kuikens zouden letterlijk op een traag bewegende lopende band worden getransporteerd naar hun bestemming als kiloknaller. Het kabinet keek goedkeurend toe: zulke ‘Nieuwe Gemengde Bedrijven’ leken haar de toekomst.

De burger dacht daar anders over. Op initiatief van de SP en met de steun van lokale huisartsen en een biologische tuinder die het megabedrijf letterlijk als buurman zou krijgen ging de deelgemeente Grubbenvorst in verzet. De actieposter toont een meisje op een schommel met een gasmaskertje op. Tien jaar hebben ze de bouw weten tegen te houden, met procedures tot aan de Raad van State. Maar uiteindelijk komt de mega-megastal er toch: de eerste silo’s zijn al verrezen.

Een nieuwe uitdaging dient zich voor het Maasdorp aan: zojuist heeft de provincie groen licht gegeven voor de bouw van de grootste mestverwerkingsfabriek in Nederland, met een capaciteit van zeventig volle vrachtwagens per dag. De mest wordt er straks klaar gemaakt voor export naar voornamelijk Duitsland, waar telers het product zullen afnemen als alternatief voor kunstmest. So far so good. Maar hoeveel ammoniak komt daar straks bij vrij? “Goede vraag”, reageert deskundige Oenema. “Grootschalige mestverwerkingsinstallaties zijn een lacune in onze kennis, omdat we hier nog nooit metingen hebben kunnen doen. Op papier kun je mestverwerking verkopen als een gesloten proces, maar in de praktijk is ammoniak een heel dynamisch gas, dat allerlei manieren vindt om weg te lekken.” Toch zag de provincie Limburg, toen ze de vergunning afgaf, geen vuiltje aan de lucht.

De stroom berichten uit de regionale pers maakt één ding duidelijk: gemeentebesturen werpen geen noemenswaardige drempels op tegen megastallen. Politici van VVD, CDA en lokale partijen kiezen vaak de kant van de industriële boeren en Den Haag en Brussel even hen die ruimte.

Het is genoeg geweest: de fijnstofuitstoot van boerderijen moet gehalveerd! Die boodschap kregen boerenorganisaties vorig jaar van toenmalig staatssecretaris van Economische Zaken, Martijn van Dam (PvdA). Ferme taal, maar deze kon niet verhullen dat Nederlandse regeringen toen al zes jaar treuzelden om Europese emissiegrenzen voor fijnstof te vertalen naar concrete eisen voor de landbouw.

Begin jaren 2000 zette Nederland de Europese fijnstofnormen om in landelijke wetten, die echter algemeen bleven en zich niet specifiek op de landbouw toespitsten. Nederland slaagde er maar niet in de EU-normen te halen, dus werd in 2009 het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) opgericht. Daarin was wel aandacht voor de landbouw, maar werden nog geen landbouwspecifieke regels opgesteld. Wel werd tegen 2011 een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) beloofd om landbouwers te dwingen moderne technieken te gebruiken om hun uitstoot te reduceren. Het AMvB kwam er uiteindelijk pas in de zomer van 2015 en hield de facto een verplichting tot fijnstofreductie van 30% in voor de landbouwsector. Zes jaar tussen aankondiging een besluit, terwijl Nederland al sinds 2011 definitief gebonden was aan de Europese regels.

Pas na publicatie van een RIVM-rapport over de volksgezondheid in de zomer van 2016 kwam de bal aan het rollen: het kabinet, staatssecretarissen Van Dam en Dijksma (PvdA) voorop, beseften dat de huidige maatregelen niet voldeden. In de kamer erkende Dijksma dat “de grenswaarden van fijnstof in de directe omgeving van veehouderijen vaak worden overschreden”, en dat daarom een “discussie” met de pluimveesector werd gevoerd. De staatsecretaris benadrukte in februari dat dit “in goed overleg met de pluimveesector” werd gedaan, maar gaf toe dat “het wel ingewikkeld is om samen tot een goede ambitie te komen. Dat is een heel spannend proces, ook voor de sector”.

Zo spannend dat de pluimveesector zich twee weken later terugtrok uit de onderhandelingen, zodat het akkoord aan diggelen lag.

In juni 2017 verklaarde Van Dam dan maar eenzijdig dat de fijnstofuitstoot bij nieuwe pluimveebedrijven met 70% en bij bestaande met 50% omlaag moest. De sector liet direct weten het niet eens te zijn met de beslissing. Het thema werd echter controversieel verklaard en is geen woord van terug te vinden in regeerakkoord van het nieuwe kabinet.

En het wordt nog gekker. Tussen 2003 en 2015 explodeerde het aantal megastallen in Nederland, van 301 naar 803. Omdat we in dit land niet opkijken van de zoveelste loods tussen de weilanden, spreken we in Nederland pas van een ‘megastal’ als er minstens 7.500 vleesvarkens, 1200 fokvarkens of 120.000 legkippen in zijn ondergebracht - dat is drie keer zoveel dieren als dat de EU als ondergrens hanteert voor grote vervuilers die hun uitstoot bij haar moeten rapporteren. In 2015 zette het kabinet de rem op de groei van megastallen. Er mochten er geen meer bijkomen.

Maar sindsdien zijn er nog eens 47 gigantische dierfabrieken verrezen. Zoals die van Veerman in Groningen, en de supermegastal in Grubbenvorst. Hoe dat kan? Door een maas in de wet: alleen nieuwe megastallen werden verboden; bestaande bedrijven mogen wel nog steeds worden uitgebreid tot megastallen.

Kamerlid Rik Grashoff schiet in de lach als we hem vragen waarom de overheid toch zo’n moeite heeft om regels op te leggen aan de veeteeltsector. ‘Hoe dat komt? Omdat de sector tegenstribbelt. En omdat de sector veel invloed heeft bij een aantal politieke partijen, met name het CDA en de VVD’, zegt de GroenLinkser vanuit z’n kantoortje in Den Haag.

Intense banden tussen de sector (koepelorganisatie LTO) en partijpolitici zorgen voor een sterk landbouwfront. Neem de twee nieuwe woordvoerders voor landbouw van het CDA: Jaco Geurts en Maurits von Martels, beiden veehouder of ex-veehouder. Geurts was volgens zijn eigen LinkedIn-profiel negen jaar lang bestuurslid van de Nederlandse Vakbond Varkenshouders (dat hij van 2006 tot 2012 combineerde als raadslid van Barneveld). Von Martels werd met de slogan ‘Méér boerenverstand in de Tweede Kamer’ verkozen als Kamerlid. Voor de VVD is Helma Lodders woordvoerder voor landbouw. Vakblad Boerderij omschrijft haar als “dé landbouwvrouw van regeringspartij VVD” die “mede aan de touwtjes van het Haagse landbouwbeleid trekt”, waar ze openlijk voor minder regels pleit.

Van de lokale en landelijke politiek naar de Europese. Tussen 2014 en 2020 kunnen Nederlandse boeren aanspraak maken op 701 miljoen euro Europese landbouwsubsidie. Geld afkomstig uit één van de grootste posten op de begroting van de EU: het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

Dit jaar is een belangrijk jaar voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Eens in de zoveel jaar wordt de regeling tegen het licht gehouden en aangepast. De volgende verbouwing is in 2019. Maar alle belangrijke voorbereidende schermutselingen (of ‘consultatierondes’) vinden dít jaar plaats. Milieuorganisaties zoals Greenpeace eisen dat er voor het verstrekken van subsidies voortaan veel meer gekeken wordt naar de milieuprestaties van de boeren.

Bij de laatste hervorming, in 2013, is een eerste voorzichtige aanzet gegeven. Een nieuwe spelregel, met de koosnaam ‘greening’, moest boeren aanzetten tot vergroening. Sindsdien moeten ze dertig procent van het geld gebruiken voor groene maatregelen, zoals verschillende gewassen verbouwen, een deel van hun land permanent als grasland aanhouden en elementen aanbrengen die goed zijn voor de biodiversiteit, zoals bomen, heggen en braakliggend terrein. Maar, klagen milieuorganisaties, de eisen zijn zó minimaal dat de meeste grotere boeren er vóór de invoering al aan voldeden.

Bovendien, concludeerde de Europese Rekenkamer twee jaar geleden, heeft de Commissie te weinig informatie om te controleren of de boeren zich wel aan de opgelegde regels houden. ‘De Commissie kan niet zeker weten of de subsidies wel bijdragen aan een duurzamere en milieuvriendelijker landbouw in de EU.’

Het subsidiebedrag wordt bepaald op basis van de oppervlakte land die een boer in bezit heeft. Wat hij vervolgens met dat geld doet, is zijn eigen zaak. Hij mag er gerust zijn stallen van uitbreiden. Onderzoeksjournalisten in verschillende EU-landen zijn afgelopen maanden net als wij op de landbouwdata gedoken. Dat heeft geleid tot een vruchtbare uitwisseling van informatie en ervaringen. Overal in Europa is het beeld hetzelfde: er bestaat nauwelijks een verband tussen het geld dat de boeren uit Brussel krijgen en hun zorg voor onze leefomgeving. De subsidie lijkt eerder de toename van intensieve veehouderij te stimuleren.

Ter illustratie weer even terug naar boer Veerman: in 2016 kreeg hij, ondanks dat zijn bedrijf tot de grootste vervuilers van het land behoorde, toestemming voor een verviervoudiging van zijn activiteiten. Zijn stallen liggen namelijk aan de rand van het Waddengebied, waar ‘de aanwezige achtergronddepositie lager is dan de kritische depositiewaarde van de habitat’, aldus de vergunningverleners. ‘Derhalve is er geen sprake van een significant negatief effect.’ Met andere woorden: omdat de zeewind het gebied regelmatig schoon blaast, mag Veerman met een gerust hart vier keer zoveel ammoniak uitstoten.

Hebben de Europese beleidsmakers eigenlijk wel een goed beeld van de vervuiling door de landbouw? Het verraste de ervaren datajournalisten in Europa hoe moeilijk het is om betrouwbare getallen te vinden. Wat er uit stallen ontsnapt, blijkt lang niet zo secuur te worden bijgehouden als wat er uit industriële schoorstenen komt.

Grote agrarische bedrijven zijn, net als industrieën, verplicht om hun uitstoot van schadelijke stoffen aan Brussel te melden. In Nederland hebben 49 veeteeltbedrijven dat keurig gedaan, aldus het European Pollution Release and Transfer Register (E-PRTR), de officiële databank waarin de industriële vervuiling wordt bijgehouden. 49? Terwijl er 34.000 veeteeltbedrijven zijn in Nederland, waaronder ruim achthonderd megastallen?

We namen de proef op de som. De ondergrens waarbij boeren verplicht worden om hun ammoniakvervuiling openbaar te maken, is een uitstoot van 10.000 kilo per jaar. Alleen al in de gemeente Venray, met de grootste concentratie van veeteeltbedrijven in Nederland, blijken er elf megaboerderijen te zijn die boven deze limiet uitkomen… en die niet in de Europese lijst staan.

Van hetzelfde laken een pak in de provincie Noord-Brabant. Hier hebben maar liefst 108 bedrijven een vergunning om meer dan 10.000 kilo uit te stoten. Een enkeling zal misschien tijdelijk een stal even leeg laten staan, maar de ervaring leert dat het merendeel van de boeren zijn vergunning volledig gebruikt. De steekproeven zijn op ons verzoek uitgevoerd door de Regionale Uitvoeringsdiensten, die verantwoordelijk zijn voor de milieu-inspecties in hun gebied.

Waarom zijn er provinciaal zoveel meer mega-uitstoters bekend dan er in de verplichte Europese databank staan? ‘Wat betreft handhaving hebben we in Europa een slechte naam’, zegt Frits van der Schans van CLM, een adviesbureau op het gebied van landbouw en natuur. ‘Sommige provincies leggen daar nu eenmaal minder prioriteit bij.’ Uit ervaring weet hij dat niet alle databases in de provincies op orde zijn. ‘En als je met vervuilde bestanden werkt, is het erg lastig om de juiste data via het RIVM naar Europa te krijgen.’ De EU heeft volgens hem inmiddels genoeg van de gebrekkige controle van de normen in Nederland. ‘Ik verwacht daarom deze zomer veel strengere regels uit Europa.’

Behalve ammoniak brengen agrarische bedrijven ook zwaveldioxide, stikstofoxiden en methaan in de lucht. Maar over deze vervuiling vind je nóg minder terug in E-PRTR. Bijvoorbeeld: slechts acht boeren in Nederland rapporteerden in 2015 ook uitstoot van methaan - de schadelijkste van alle broeikasgassen - terwijl álle varkens methaan produceren. Gevraagd om een verklaring, zegt de European Environment Agency (EEA), die de database beheert, dat veel bedrijven ‘blijkbaar’ niet boven de afgesproken drempel uitkomen waarbij ze moeten melden. Maar ze geeft ook toe dat haar data niet compleet zijn. ‘We werken er hard aan om de rapportages door de lidstaten verder te verbeteren.’

Door de gebrekkige Nederlandse rapportage blijft een groot deel van de ammoniakvervuiling door de Nederlandse agrarische sector dus onder de Europese radar. Hetzelfde ontdekten collega’s in andere EU-landen. Dus zelfs als Brussel de landbouwsubsidies meer afhankelijk maakt van de milieuprestaties van de boeren - hoe wilt ze dat controleren?

Luchtwassers leken lang een oplossing te bieden. Deze filteren het stinkende ammoniak uit de stal en scheiden het in water en stikstof. De stikstof kan daarna weer als veredelaar op het land worden gebracht. Maar binnenkort publiceren het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en de Universiteit Wageningen een onderzoek dat naar verluidt een forse deuk gaat slaan in de reputatie van deze techniek waarin een op de tien boeren inmiddels (gedwongen) heeft geïnvesteerd. Het ministerie noch de universiteit wilden ons al iets over de inhoud zeggen. Maar volgens het Eindhovens Dagblad luidt de conclusie: ‘Gecombineerde luchtwassers blijken in de praktijk veel minder stank uit stallen te filteren dan tot nu toe werd aangenomen.’ Als dat inderdaad de conclusie blijkt, dan zijn veel vergunningen verleend op basis van verkeerde cijfers. Op het provinciehuis in Den Bosch zou al een spoedoverleg met alle wethouders zijn gepland, op de dag dat het rapport verschijnt.

‘De huidige technieken om emissies te reduceren zijn als een EHBO-doos met pleisters’, stelt Albert Winkel die bij de universiteit Groningen onderzoek doet naar landbouw en omgeving. ‘Die EHBO-kit is heel erg nodig, maar blijft een noodoplossing.’

Veel reductietechnieken brengen volgens Winkel weer nieuwe problemen met zich mee. Boeren die leghennen houden, kiezen bijvoorbeeld vaak voor mestdroogtunnels, een techniek waarbij 30 tot 55 procent fijnstof kan gereduceerd worden. Bij het proces komt echter ammoniak en geur vrij. ‘Dat is een hiaat in de regelgeving’, zegt Winkel. ‘Mestdroogtunnels hebben in de regel geen emissiewaarde voor geur en een heel lage, onjuiste waarde voor ammoniak. Je dreigt het probleem gewoon te verplaatsen.’

Ook wordt soms gekozen voor het aanpassen van de ventilatie. Boeren zorgen ervoor dat het fijnstof met grote snelheid en verticaal naar boven gericht de atmosfeer in wordt gestuwd. Die techniek leidt dan wel tot meer verdunning, maar ook tot een grotere verspreiding. Winkel: “Je verkleint de uitstoot niet. Je vermijdt gewoon de verhoging van stofconcentraties in de directe omgeving van de stal. Maar ook hier is de vraag: verplaats je gewoon het probleem niet?” De enige oplossing die er lijkt te zijn is het terugdringen van het aantal grootschalige veehouderijen.

In het Overijsselse gehucht Nederland, aan de rand van het natuurgebied De Weerribben, delen 26 inwoners de ruimte met 260 koeien. Die beesten scharrelen in de stal van biologische boer Klaas de Lange. ‘Het zijn er bijna net zoveel als dertig jaar geleden’, vertelt De Lange, in zijn kantoor boven in de stal. ‘Alleen waren hier toen nog tien boerderijen met elk zo’n 25 koeien. De mate waarin we hier de grond belasten, is dus al die jaren hetzelfde gebleven.’

Beneden schuifelen de koeien rustig door elkaar. Soms staan ze in een rij langs de kant te eten, soms liggen ze in een middengebied in boxen te herkauwen en regelmatig vormen ze een rij voor de machine als ze gemolken willen worden. “Ze willen zelf de melk kwijt en gaan dan in een hokje staan waar de uiers door middel van sensoren worden aangesloten, de tepels worden gemasseerd en dan begint het melken’, legt De Lange uit.

Zijn koeien worden niet extra bijgevoerd om de melkflow te stimuleren, benadrukt de bioboer, hierdoor komen er minder gassen vrij. De poep, die elke week verwijderd wordt, mengt hij met oud gras uit het natuurgebied. Zo ontstaat de ideale compost. ‘Wij hebben bewust één koe per hectare grond, we zijn een extensief bedrijf, de bodem is onze schatkamer en met deze hoeveelheid mest houden we de grond gezond.’ Ter vergelijking: boeren met megastallen moeten de mest van minstens vijf koeien op een hectare kwijt.

De Lange was samen met zijn vader een van de eerste bioboeren in Nederland. Er was echter nog geen markt voor biologische melk. ‘We leverde gewoon aan de melkfabriek en kregen dezelfde prijs als de andere boeren.’ Hij begon zelf met een eigen merk – WeerribbenZuivel en leverde aan bewuste consumenten.

Twintig jaar later is dit experiment uitgegroeid tot een mini-melkfabriek achter zijn traditionele boerderij waar inmiddels vijftig mensen werken. De melk die ’s middags uit de koe is gekomen en gelijk gepasteuriseerd, vervoert hij samen met yoghurt, kwark en skyr ’s nachts naar Amsterdam naar bedrijven als Marqt - waar Klaas de Lange een medeoprichter van is - en andere eco-winkels. ‘Zo’n tien andere bioboeren in de buurt doen nu ook mee en ik kan ze voor drie jaar een vaste prijs van 55 cent per liter garanderen. Doordat alle tussenhandel weg is, kost een pak halfvolle melk één euro negen, vrijwel dezelfde prijs als bij Albert Heijn.’

In technische oplossingen voor het bestrijden van fijnstof en ammoniak, zoals luchtwassers, gelooft De Lange niet. ‘Ook dan blijf je met die stoffen zitten. We moeten gewoon van de grootschalige productie af. Grootschalige megastallen horen niet in Nederland. De aarde wordt gewoon te zwaar belast, we vervuilen de grond met te veel mest’. Ook over subsidies is hij niet te spreken. Hij begrijpt dat het voor veel boeren een noodzakelijke inkomenssteun is. ‘Maar het is geen duurzaam systeem. Wij hebben nooit subsidie aangevraagd.’

Volgens De Lange is er eigenlijk maar één oplossing: Nederland moet kiezen voor meer extensieve veehouderij. ‘We zijn een klein land, waarom moeten we dan zoveel vlees en zuivel exporteren? Het zal een geleidelijk proces moeten zijn en boeren die veranderen zullen ondersteund moeten worden, maar de vervuiling zal pas echt verminderen als we minder beesten gaan houden.’

De Nederlandse veetelers rennen echter verschillende kanten op. Een klein deel kiest net als De Lange voor extensieve (biologische) teelt, een groot deel stopt - moe van alle regels en de lage prijzen - en een deel kiest, net als boer Veerman in Meedhuizen, voor industriële productie en voor een industriële oplossing van het mestprobleem. Maar wat de keuze ook is, de productie van ammoniak en fijnstof zál omlaag moeten.  ‘De natuur kan het anders echt niet meer aan’, weet deskundige Van der Schans. 

Dit artikel is mede mogelijk gemaakt door Fonds 1877.  Tijdens de research hebben we kennis en ervaringen uitgewisseld met datajournalisten in Duitsland, Denemarken, Frankrijk, België, Italië, Oostenrijk en Polen. Komende weken verschijnen er in deze landen eveneens verhalen over vervuiling door de intensieve veehouderij en de rol van de EU.

Verantwoording: Voor ons onderzoek hebben we twee belangrijke databases aan elkaar gekoppeld. De data over de ammoniakuitstoot van boerenbedrijven komen uit het Europese Pollutant Release and Transfer Register (E-PRTR). Deze database wordt beheerd door de Europese Commissie en de gegevens worden aangeleverd door de lidstaten (in Nederland moeten boeren hun ammoniakuitstoot onder andere jaarlijks opgeven in het kader van de Meststoffenwet).

De data over landbouwsubsidies worden eveneens bijgehouden door de Europese Commissie, maar de openbaarmaking wordt overgelaten aan de lidstaten. De Nederlandse overheid heeft die taak toegewezen aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, die de subsidies aan Nederlandse boeren jaarlijks online publiceert. De datajournalisten Nils Mulvad in Denemarken en Stefan Wehrmeyer in Duitsland hebben ons geholpen met het ‘scrapen’ van de databases. In Nederland heeft Simon Grymonprez bij de research geholpen.

Projecten & onderwerpen: 
Behoud de Parel