Behoud de Parel op Facebook.

U bent hier

‘Growing back stronger’ is een brochure van TNI (juni 2020, 15 blz) geschreven door Jan Douwe van der Ploeg. Het is een korte versie van een artikel dat nog zal verschijnen in The Journal of Peasant Studies. Covid-19 is niet de oorzaak maar wel een aanleiding voor de huidige economische crisis. Als echte oorzaak ziet hij drie kenmerken van de economie die hij op het gebied van landbouw en voedsel ontleedt: steeds langere aanvoerlijnen, een wankel evenwicht, en de  ‘financialisering’ van economische praktijken. Hij bespreekt ook bouwstenen voor veerkrachtige alternatieven voor de huidige crisis, gelieerd aan praktijken die in de corona-crisis  heel belangrijk zijn gebleken en die via de ontwikkelingshulp verbreid kunnen worden.

Als wereldleider op het gebied van de intensieve landbouw heeft Nederland een belangrijke rol gespeeld in de vormgeving van het moderne voedselsysteem. Daarom gebruikt hij veel voorbeelden uit de Nederlandse praktijk. Voedsel en landbouw zouden wel eens de Achilleshiel kunnen worden van de huidige crisis. Dat  was al zo  tijdens de eerdere crisis; denk aan de voedselschaarste in de eerste helft van 2008, en de rellen en de Arabische lente die daar op volgden. Daar komt nu de noodzaak bij om minder fossiele brandstoffen te gebruiken en de opwarming van de aarde zowel als de honger tegen te gaan.

Samenvatting:  Het rampzalige economische effect van Corona (ook genaamd Covid-19) is te danken aan het feit dat het huidige economische systeem drie kenmerken heeft waardoor het radicaal verschilt van de economische systemen na de Eerste Wereldoorlog.
3 kenmerken van het huidige economische systeem:  

1: De  steeds grotere werkverdeling over de hele wereld, en de daarmee gepaard gaande steeds langere aanvoerlijnen; allebei gevolgen van het feit dat de markt het belangrijkste organisatie-principe is voor de tegenwoordige economische activiteiten.

Een van de eerste onderdelen van de Nederlandse economie die instortten was de handel in  kalfsvlees, een bij-product van de veeteelt. De mannelijke kalveren, en de vrouwelijke kalveren waar niet mee gefokt gaat worden, worden geslacht en verwerkt en grotendeels vervoerd naar Italië als kalfsvlees, waar het in populaire gerechten belandt zoals Saltimbocca en Vitello al tonno. De Nederlandse van Drie Groep is het belangrijkste draaipunt (‘hub’) in deze handel. Nederland importeert ook zo’n 800.000 kalveren uit Duitsland Ierland en Oost Europa. Toen de restaurants in Italië op slot gingen kwam alles tot stilstand en boeren, arbeiders, transportbedrijven, slachthuizen etc. Heel Europa  leed eronder. Stiglitz noemt zo’n economisch effect een ‘besmetting’. Een zelfde effect vond plaats in de handel in aardappelen, bloemen, speciale kazen, melk en varkensvlees. Volgens Beasly, voorzitter van het World Food Programma sterven er waarschijnlijk meer mensen aan de economische gevolgen van Covid-19 dan aan de pandemie zelf. 

2: Een steeds vaker voorkomende wankele positie (‘precariousness’) van de werkers, niet alleen aan de randen maar steeds meer ook binnenin belangrijke economische activiteiten. 

In de laatste decennia zijn miljoenen arme boeren in een wankele en marginale positie terecht gekomen, toen velen van hen arbeidsmigranten werden. Zij kwamen meestal in slachthuizen terecht en op de akkers en in de boomgaarden en kassen van grote landbouwondernemingen in Europa en de USA, waar men niet zonder hen kan. Zij werken voor een laag loon, in chronische onzekerheid, onder vaak heel slechte werkomstandigheden; slechte behuizing en hygiëne en zonder medische steun. Deze wankele positie van arbeiders is kenmerkend voor voedselsystemen in ‘rijke’ landen. De effecten zijn merkbaar in het hele geïnternationaliseerde voedselsysteem. Door covid-19 werden de migranten werkloos en ze konden geen beroep doen op een uitkering, niet in het land waar ze werken en ook niet in hun thuisland. Het leidde tot voedseltekorten in verschillende landen en grotere armoede in de ‘arbeid-exporterende’ landen omdat er geen geld meer naar huis gestuurd werd, wat weer leidde tot minder vraag naar  voedsel en armoede onder boeren.   De wankele positie van arbeiders in de voedselketen leidt ook tot meer ziektegevallen. Niet alleen in slachthuizen maar ook in de enorme landbouwbedrijven in Italië, Spanje, Marokko, Senegal en Kenya, landen die fruit en groenten produceren voor consumptie elders. 

3: De financialisering van economische activiteiten en de kwetsbaarheid die daar een gevolg van is, vooral in tijden van marktvolatilliteit. Er is gevaar voor ‘besmetting’. Bij onverwachte gebeurtenissen kan kapitaal worden onttrokken en worden teruggeheveld naar de financiële economie en zo de echte economie verlammen. 

Wat de primaire productie betreft: ooit werd de kunst om je boerderij door moeilijke tijden te loodsen beschouwd als een essentieel onderdeel van het vak. De landbouwcrises in de jaren 1880 en 1930 lieten diepe littekens na, maar ze leidden ook tot nieuwe oplossingen: de oprichting van coöperaties, de zoektocht naar nieuwe ontwikkelingen en de kunst van het ‘zuinig boeren’ (niet verder springen dan je polsstok lang is). Deze instelling erodeerde tijdens de daarop volgende jaren van voorspoed, en door het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid (GLB) dat de markt beschermde (prijsgaranties; en overschotten werden uit de markt gehaald). De collectieve herinnering aan ‘zuinig boeren’ vervaagde. 

In 2008/2009 kwam de veeteelt in Europa en elders in een crisis terecht. De grootste bedrijven die het meeste geld hadden uitgegeven aan extra land en nieuwe technologieën kwamen rood te staan in de inmiddels geliberaliseerde markten met hun prijsschommelingen. Dat had een waarschuwing moeten zijn, maar de  politiek, de universiteiten, de agribusiness en de banken volhardden allemaal in de gekozen  koers. Zo besloten de banken bijvoorbeeld om de schulden van de grote high-tech bedrijven te herfinancieren. In de volgende crisis (2012/13) moesten de banken zich houden aan de Bazel-III richtlijnen. Maar toch werden de schulden van de grote bedrijven weer geherfinancierd terwijl de rekening werd gepresenteerd aan kleine en middelgrote bedrijven; zij moest hun betrekkelijk kleine leningen heel snel terugbetalen. Nu na Covid-19 zijn de prijzen gezakt, en de LTO heeft miljarden euro’s steun gevraagd. Maar het is twijfelachtig of die steun er zal komen; ‘industriële landbouw’ is om verschillende redenen niet populair meer.

Financialisering van de voedselverwerking. Wat we zien zijn de fabrieken, supermarkten, distributiecentra, vrachtwagens, veilingen, arbeiders, etc. Wat we niet zien zijn de holdings die de eigendomsrechten van de fabrieken en supermarkten in handen hebben, en ook de technologiën, merken en patenten die de ‘flow’ van voedsel mogelijk en winstgevend maken. Deze onzichtbare kant centraliseert en verzamelt de waarde, en is vaak gevestigd in belastingparadijzen. Deze holdings (de ‘koepels’ van de wereldwijde netwerken) zijn deel van de financiële economie. De fabrieken etc. leasen hun gebouwen, technologiën, en de merken van de holdings. Zelf hebben ze meestal geen financiële reserves, en ook geen voorraden.  (‘Just-in-time-delivery’ is  een belangrijk principe; denk aan het tekort aan wc papier). 

De meeste wereldwijde voedselbedrijven zijn beursgenoteerd. Vaak wordt de winst gebruikt om dividend uit te betalen aan de aandeelhouders en om eigen aandelen terug te kopen om de waarde voor aandeelhouders te verhogen, terwijl de fabrieken etc. gefinancierd worden met krediet. Zo zijn voedselbedrijven heel winstgevend voor hun aandeelhouders en zitten ze tegelijkertijd diep in de schulden. Het kapitaal gaat twee richtingen uit: het neemt naar boven toe naar het niveau van de holding en wordt naar beneden minder naar het niveau van de fabrieken etc. Dit betekent dat de zichtbare fabrieken etc. geheel ondergeschikt zijn aan de financiële economie. Nu Covid-19 heeft toegeslagen is de financiële economie niet bereid om die kapitaalstromen om te keren. Zo  ontrolt zich nu een vernietigende politiek-economische crisis. Arbeiders werken niet meer, boeren verliezen hun verkooppunten, er is minder handel, de prijzen gaan omhoog en de armen moeten het met minder voedsel zien te stellen. Het gevaar wordt tijdelijk afgewend door de staat, die het kapitaal levert dat de  financiële economie in het algemeen en de voedselmultinationals in het bijzonder niet langer willen fourneren. 

Financialisering van de handel . Voedsel wordt geleverd op krediet. Meestal wordt er na 30 tot 90 dagen betaald. Maar er bestaat altijd een risico dat een bedrijf niet kan betalen. Daarom neemt de leverancier kredietverzekering. Zo worden transacties gelieerd aan en afhankelijk van een reeks financiële transacties. Maar er zijn nog twee  andere stappen. Ook  voor de grondstoffen en het uit te betalen loon neemt men krediet. Dat wordt alleen verleend als de ‘rating’ door een onafhankelijk bureau goed is. Hoe hoger de rating, hoe lager de rente die betaald moet worden op leningen. De kredietverzekeringen zijn de ‘smeerolie’  die het hele systeem draaiende houden. Er zijn maar een paar maatschappijen die deze kredietverzekeringen leveren: Euler Hermes, Coface, Atradius, Credendo en Acumen. Nederlandse firma’s alleen al betalen per jaar meer dan 100 miljard voor kredietverzekeringen. Tijdens de crisis van 2008 trokken verzekeringsmaatschappijen hun kredietverzekeringen terug waardoor de crisis verdiept en verlengd werd. Handelskrediet-maatschappijen verminderen hun kredietverzekeringen nu wéér (en vragen hogere rente), en dat zou wel eens exponentieel kunnen toenemen. Veel West Europese regeringen overwegen interventies. De Nederlandse regering heeft bijvoorbeeld 12 miljard gefourneerd  om ‘de risico’s over te nemen’ van kredietverzekeringsmaatschappijen en zo ruimte te bieden aan een jaarlijks handelsvolume van 200 miljard euro. 

Bouwstenen voor veerkrachtige alternatieven

Naarmate de Covid-19 crisis zich ontwikkelde zijn er verschillende reacties ontwikkeld. Sommige waren succesvol, andere mislukten, soms waren het nieuwe ideeën, andere waren al eerder beproefd. Ik zal hier de boerenlandbouw en boerenmarkten bespreken, omdat die vrij autonoom zijn wat betreft hulpbronnen en input. Zij zijn niet structureel of langdurig afhankelijk van lange en complex aanvoerlijnen. Ze maken af en toe gebruik van krediet maar zijn bij lange na niet ‘gefinancialiseerd’. Erfgoed en schulden zijn goed in evenwicht, ze zijn zeker rendabel en vaak worden op  de boerderij producten verwerkt. 

Er is discussie over de vraag of de boerenlandbouw wel bijdraagt aan de voedselvoorziening. Het varieert van werelddeel tot werelddeel. Deze landbouw biedt in elk geval veel werkgelegenheid en kanaliseert een groter deel van de waarde naar degenen die aan de productie bijdragen. Maar kan deze landbouw wel de steden en een groeiende bevolking voeden? Hier is het Titonnel-agument van toepassing: geleidelijke toename van de opbrengst van de boerenlandbouw in ontwikkelingslanden draagt veel meer bij aan de totale voedselvoorziening dan het verder verhogen van de al hoge opbrengst in de ontwikkelde landen. Alle landen waarin de gemiddelde opbrengst groter is dan 6 ton per ha per jaar (de meeste landen in West-Europa en in de VS) brengen samen nauwelijks 12,5% van de totale graanopbrengst op. Als we de 5 landen nemen met de hoogste gemiddelde productie, waaronder Nederland, dan is hun gezamenlijke productie slechts 0.02% van de totale wereld-opbrengst. De huidige graanopbrengst in de minst productieve landen verhogen van 1.3 naar 2.6 ton per ha. per jaar zal een grotere impact hebben op de totale wereldproductie en veel minder schadelijke effecten op  het milieu. Hetzelfde was in Nederland het geval: in de periode 1980-2006 droegen kleine en middelgrote bedrijven veel meer bij aan de totale groei van de landbouw dan grote, hele grote en mega-bedrijven bij elkaar.

Boerenmarkten (ook wel genoemd streekmarkten) leveren ook een nuttige bijdrage aan alternatieven. De producent zoekt een redelijk inkomen (geen rendement op geïnvesteerd kapitaal) en de consument zoekt goed en redelijk betaalbaar voedsel.  Boerenmarkten zijn eigenlijk een soort gemeenschappelijk bezit, ze zijn niet te koop. In een land als Nederland zijn er 1000 dagelijkse of wekelijkse markten, met in totaal 38,000 kramen, en een jaarlijkse omzet van 3 miljard euro; 60% daarvan betreft vers voedsel. Dat is meer dan de totale verkoop (non-food inbegrepen) van Albert Heijn, de grootste supermarkt met ongeveer 1000 winkels. Japan heeft zelfs meer dan 20.000 boerenmarkten, en in Peking, eens stad met 25 miljoen inwoners, gaat al het voedsel van boeren naar restaurants, winkels etc. via de grote Xin Fa Di markt, ter waarde van 5 miljard euro per jaar. (noot 22) . In Brazilië blijkt dat het mogelijk is streekmarkten aan elkaar te koppelen. zonder dat ‘financialisering’ nodig is. Recente FAO programma’s wijzen ook in die richting.

Twee mogelijke routes

Het is een illusie te denken dat beleid van de ene dag op de andere kan  veranderen. Maar het is ook duidelijk dat er veranderingen nodig zijn om te voorkomen dat de crisis zich verdiept of dat er nog andere crises volgen. 

‘ Terug naar normaal’ 
Dat is op papier niet onmogelijk. Maar vanwege de grote schulden kan dat slechts gedeeltelijk. Er zullen belastingverhogingen nodig zijn, en mensen zullen zich defensief opstellen, en liever sparen voor en misschien problematische toekomst. En hoe zal de publieke opinie zich ontwikkelen?  ‘Veerkracht’ zal een sleutelbegrip blijken te zijn. 

‘Veerkracht vergroten’

Hierbij mogen twee overwegingen beslist niet uit het oog verloren worden: 1. Een groot deel van al het voedsel dat wereldwijd wordt geconsumeerd komt van de boerenlandbouw. Die levert wereldwijd ongeveer 70% (minstens) van het voedsel. 2. Slechts 20% van al het voedsel dat wereldwijd geproduceerd wordt gaat internationale grenzen over; 80% van het voedsel wordt geconsumeerd in het  land waar het verbouwd en geoogst is. Dus de wereldmarkt voor voedsel is slechts ‘het topje van de ijsberg’. 

Maar: de dominantie van de wereldmarkt als organisatie-principe betekent dat de 80% van het voedsel dat binnen de landen circuleert, en vaak slechts binnen regio’s, aan de logica en parameters van de wereldmarkt moet voldoen vanwege de ‘open’ grenzen en de deregulering die daarmee gepaard gaat. Producten van de boerenlandbouw  kunnen de consumenten alleen bereiken via de circuits die beheerst worden door de grote bedrijven; dus de boeren moeten aan hun voorwaarden voldoen, en de consumenten kunnen hun voedsel verkrijgen via die kanalen en tegen de prijzen die door de bedrijven geregeld zijn.  Boeren krijgen de laatste decennia dus steeds moeilijker toegang tot markten, maar ook tot land (‘land-grabbing’), water en zaden.

Een beleid dat de veerkracht versterkt moet dus iets doen aan de beperkingen die de boerenlandbouw nu treffen , het moet de vermarkting herzien, en ook, op een abstracter niveau, het landbouw- en voedselbeleid herzien

Hiervoor kan men in grote lijnen de uitgebalanceerde en internationaal geaccepteerde aanbevelingen volgen van de verschillende HLPE -groepen (High Level Panel of Experts) van de   CFS (Commission on World Food Security), een commissie binnen de FAO (Food and Agriculture Organization) van de   Verenigde Naties.                                  =========================================

Van der Ploeg doet aan het eind van ‘Growing Back Stronger’ zelf nog aanbevelingen die remedies bieden voor de bovengenoemde problemen betreffende de lange en complexe aanvoerlijnen, de extreme financialisering, en de wankele positie van boeren: 

  • de wankele positie van boeren versterken door steun aan (moes)tuinen in en rondom steden; verbinding tot stand brengen tussen boeren en stedelingen, ook digitaal; migranten opnemen in de plattelandseconomie; zorgen dat de ‘verklaring betreffende de rechten van boeren’ in de VN wordt aangenomen; herverdeling van land (en andere productiemiddelen) zodat iedereen die landbouw wil bedrijven dat ook kan; verwerking op de boerderij bevorderen. (Daar zijn nieuwe, Italiaanse technieken hiervoor, zie noot).
  • streekmarkten/boerenmarkten versterken en nieuwe oprichten. Zie de ervaringen in Japan en zuid Afrika. Publieke aanbestedingen via boerenmarkten laten lopen (zoals in Brazilië ten tijde van de Lula/Djilma regering), en verschillende boerenmarkten met elkaar verbinden. 
  • Internationaal en nationaal beleid zou voedselsoevereiniteit en agro-ecologie centraal moeten stellen. Internationale voedselketens zouden verplicht moeten worden om een steeds groter deel van het voedsel dat in een land  verkocht wordt aan te kopen van de landbouwsector in dat land (tot bijvoorbeeld 80 %) en die verkoop ook metterdaad te faciliteren.
  • Landbouw- en anti-monopoliebeleid zal nodig zijn om grote voedselverwerkende bedrijven in twee aparte bedrijven te splitsen: de socio-technische infrastructuur die blijft bestaan, en de schulden-sector die de problemen met banken en aandeelhouders oplost ( dit heet de Bondi-benadering. Die werd door de italiaanse regering toegepast om de opdeling van Parmalat te regelen.)  Internationale voedselketens opbreken in kleinere eenheden (verbonden aan verschillende landen); kwijtschelding van al te hoge schulden (zoals in ArgentinIë, Brazilië, Colombia en de V.S.); financiële diensten regelen voor kleine boerenbedrijven;
  • boeren-cursussen voor agro-ecologie, en agro-ecologie introduceren op  de landbouw-universiteiten.
  • klimaatbeleid vormgeven door veranderingen in de landbouw.   Studies tonen aan dat boeren-landbouw slechts 25 tot 33% van de hoeveelheid fossiele energie van de ‘ondernemers-landbouw’ gebruikt om dezelfde hoeveelheid voedsel te produceren, terwijl zij 2,5 tot 4 keer zoveel arbeid gebruikt (noot 29). Ook voor verbetering van de biodiversiteit en de SDG’s (Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen) zijn veranderingen in de landbouw cruciaal. 

Door de correcties in ons voedselsysteem die nodig zijn na ‘corona’ te integreren met bredere uitdagingen zoals het klimaat en de biodiversiteit, zouden we heel wat synergie en voordeel kunnen behalen (en kosten besparen).

Projecten & onderwerpen: 
Behoud de Parel