Behoud de Parel op Facebook.

U bent hier

Het kabinet wil 35 miljard bezuinigen en heeft speciale commissies aan het werk gezet. Een aantal specialisten geeft een voorzet, zoals Joost van Kasteren over Landbouw: Waarom geld uitgeven voor stimuleren van duurzame productie?

Al kaas schavend valt er ook op de begroting van LNV best wat te bezuinigen. Waarom bijvoorbeeld bijna 400 miljoen uitgeven voor het stimuleren van duurzame productie? In plaats van de bedrijfstak een forse wortel voor te houden, zou de minister van LNV een voorbeeld kunnen nemen aan het ministerie van VROM, dat in de jaren negentig de milieubelasting door de industrie fors wist te verminderen door afspraken te maken (milieuconvenanten) met de dreiging van sancties. Niet gratis, maar het scheelt waarschijnlijk toch weer enkele tientallen miljoenen. Een andere mogelijke bezuiniging is het overhevelen van het agrarisch onderwijs en onderzoek naar het ministerie van OCW, een uitgavenpost van een kleine 1 miljard euro.

Overhevelen
Inhoudelijk is daar best wat voor te zeggen, omdat het onderwijs aan de ‘groene’ scholen – van mbo tot en met Wageningen UR – in de loop der jaren steeds algemener is geworden. Overhevelen van uitgaven naar een ander ministerie leidt echter niet tot grote besparingen, maar iets levert het altijd wel op. Bovendien maakt het de weg vrij voor een andere maatregel, die al jaren in de pen zit: het opheffen van het ministerie van Landbouw. Economische Zaken zou zich dan kunnen ontfermen over de agrarische bedrijfstak, terwijl natuurbeheer kan worden ondergebracht in een nieuw ministerie voor omgevingszaken dat ook volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en verkeer en waterstaat omvat. Met dit soort efficiencymaatregelen kun je waarschijnlijk enkele tientallen miljoenen aan bezuinigingen bij elkaar sprokkelen. Dat is niet genoeg. 20 procent op een begroting van 2,5 miljard betekent dat het ministerie van LNV volgens de planning 0,5 miljard moet bezuinigen.

Akkerbouwers
Daar komt bij dat binnen nu en vijf jaar het Europese landbouwbeleid op de helling gaat. Uit Brussel ontvangt Nederland momenteel ongeveer 1 miljard euro, waarvan bijna 700 miljoen in de vorm van bedrijfstoeslagen voor met name melkveehouders en akkerbouwers. De rest, 300 miljoen, is bestemd voor het subsidiëren van de export en voor plattelandsontwikkeling. Wat ook de uitkomst zal zijn van de discussie over het Europese landbouwbeleid, zeker is dat de bijdrage die Nederland ontvangt drastisch zal verminderen.

De combinatie van binnenlandse bezuinigingen en het grotendeels opdrogen van de subsidiestroom uit Brussel noopt tot drastischer maatregelen. Een deel van de agrarische ondernemers neemt daar vast een voorschot op en probeert het bedrijf uit te breiden om de kosten te drukken. De megabedrijven ontmoeten echter grote bezwaren omdat ze het landschap verpesten en – volgens sommigen – een bedreiging vormen voor volksgezondheid en dierenwelzijn. Het tegenargument is dat zonder schaalvergroting en intensivering de landbouw het zal afleggen tegen de buitenlandse concurrentie en Nederland zijn positie als agrarische grootmacht verliest. Tegen die achtergrond lijkt de tijd rijp voor een tweesporenbeleid.

Agroproductieparken
Langs het ene spoor wordt agrarische ondernemers de ruimte geboden voor schaalvergroting en intensivering om voor de wereldmarkt te produceren. Niet overal, maar in geselecteerde gebieden. Glastuinbouw en intensieve veehouderij kunnen bijvoorbeeld worden gecombineerd in agroproductieparken, bij voorkeur te vestigen op industrieterreinen zoals de Tweede Maasvlakte en de Eemsmond. Slim combineren van reststromen en energie doet niet alleen de kostprijs dalen, maar verkleint ook de ecologische voetafdruk.

Grondgebonden bedrijven in melkveehouderij en akkerbouw die voor de wereldmarkt willen produceren kunnen terecht in delen van Zeeland, de Flevopolders, het Oldambt en de Veenkoloniën. Grootschalige landschappen waar zelfs een megabedrijf tegen de wijde horizon in het niet verdwijnt.

Voor het overgrote deel, zeg driekwart van de 2 miljoen hectare landbouwgrond, wordt een tweede spoor ontwikkeld: kleinschalige landbouw die produceert voor lokale markten en maatschappelijke waarden creëert in de vorm van behoud en verbetering van het gevarieerde cultuurlandschap, recreatie en zorgverlening. En daar ook voor betaald wordt. Dat hoeft niet per se alleen door de overheid te gebeuren. Je kunt ook denken aan nieuwe arrangementen tussen boeren en burgers, waarbij burgers een deel van het werk doen – aanleg en onderhoud van landschapselementen bijvoorbeeld. Boeren kunnen ook burgers de gelegenheid bieden voor het telen van groenten of het houden van kippen en varkens. Een andere mogelijkheid is dat fietsers en wandelaars de landschapsondernemer jaarlijks een bedrag overmaken voor onderhoud van het landschap.

Bedrijfstoeslagen
De komende jaren kunnen we nog een beetje oefenen met zo’n tweesporenbeleid. Van de bijna 700 miljoen Brussels geld die in de vorm van bedrijfstoeslagen naar Nederlandse boeren gaat, mag een deel (tot 20 procent) worden afgeroomd voor natuurbeheer en landschapsbehoud. In plaats van dat geld te gebruiken voor het scheppen van nieuwe natuur met draglines en shovels, zouden we het ook kunnen investeren in het behoud en de versterking van boerenlandschap en boerennatuur.

Ook de burger heeft daar aardigheid in. Een bijkomend voordeel is dat je en passant ook enkele honderden miljoenen bezuinigt op aankoop, ontwikkeling en beheer van natuurgebieden. Dat is mooi meegenomen voor de ambtelijke werkgroep die de begroting van LNV onder de loep neemt.

(Bron: Volkskrant, Joost van Kasteren - landbouwjournalist)

Projecten & onderwerpen: 
Behoud de Parel