Behoud de Parel op Facebook.

U bent hier

De intensieve veehouderij is groot geworden in Noord-Brabant en daar is nu de kogel door de kerk: Het is afgelopen met de groei. Nederland ontgroeit eindelijk de status van agrarische natie. De veehouderij staat op een keerpunt.

Het is de keerzijde van het ontbreken van een hoogwaardige industrie, verzuchtte oud-landbouwminister Laurens Jan Brinkhorst onlangs in deze krant. Hij doelde daarmee op het per definitie kiezen van Nederlandse boeren voor grootschalige bulkproductie. En niet alleen de boeren. Ook wat hier aan industrie is en was, blinkt vooral uit in bulkproductie. Chemische industrie, textiel, scheepsbouw, allemaal grootschalig en uiteindelijk gedoemd te verdwijnen. In andere landen kunnen ze het goedkoper.

Even heeft de gedachte in Nederland post gevat, dat we zonder industrie zouden kunnen. Het zou het toppunt van vooruitgang zijn, als alle maakindustrie het land zou verlaten en alleen dienstverlening zou overblijven. Veel hadden we niet op met de bulkindustrie die we hadden. Een industriepolitiek was en is er niet.

Zo resteerden louter midden- en kleinbedrijf waar op kleine schaal nog iets gemaakt werd, een naar nu is gebleken kwetsbare financiële sector - ook al in bulk denkend - en natuurlijk de voedingsmiddelenindustrie.

In die laatste, zo laten boerenorganisaties als LTO niet na te melden, vindt zo'n beetje 10 procent van de bevolking werk. Daarom zijn boeren in hun ogen ook zo belangrijk, want die voorzien die industrie van grondstof. Zonder die grondstof verdwijnt de industrie. Immers met de textielindustrie verdween ook de kennis en de werkgelegenheid. Hoewel, Ten Cate wist na de textiel groot te worden in surfplanken.

En toen Fokker verdween, zo was de kreet, zou ook de kennis en de ontwikkeling daarvan verdwijnen. Dat laatste gebeurde niet, integendeel, de gedachte aan hernieuwde vliegtuigproductie is weer in de lucht.

Nu Brabant de veehouderij aan banden legt en eindelijk de volksgezondheid voor laat gaan, mokken boeren dat ze op slot zitten en gedoemd zijn te verdwijnen. Of ze moeten verhuizen. Melkveehouders willen ook de ruimte, want ze moeten groeien om de strijd op de wereldmarkt vol te houden. Krimp is in deze bulksector een ongehoorde gedachte. Immers, als er minder melk en vlees wordt geproduceerd, verdwijnt er werkgelegenheid én kennis en research. Een zekere basis moet er wel zijn voor de zuivelcampus die straks bij Leeuwarden moet verrijzen en voor het aloude kennisinstituut Wageningen Universiteit en Research. Maar een complex waar meer dan 11 miljard liter melk wordt geproduceerd?

Een varkenshouderij die de kraamkamer van Europa is? Dat moet beter kunnen. Voor de Nederlandse supermarkten hoeft het in ieder geval niet meer. Zij willen kwaliteitsproducten, waarbij hun klanten een goed gevoel hebben. De industrie kan die gemakkelijk leveren, met of zonder de eigen boeren. De enige primaire producenten waar nog echt behoefte aan is, zijn de kastuinders. Die produceren wel wat de klant wil. Maar ook hier dreigt de bulkproductie de overhand te krijgen. Gevolg: instortende prijzen en vergeefse concurrentie met lage prijzenlanden, als Spanje en nog zuidelijker oorden.

Nederland zonder landbouw, zo klinkt alom, is ondenkbaar. Zorgen de melkveehouders niet voor een mooi open landschap? Maken de akkerbouwers met hun akkerrandenbeheer niet een afwisselend geheel? Ja en nee.

Zonder grondgebonden landbouw zou Nederland waarschijnlijk zijn schaarse ruimte nog meer hebben zien verrommelen. Maar zeg niet, dat de melkveehouderij heeft gezorgd voor een mooi landschap. Het is een stil en saai landschap, waar weidevogels niets meer te zoeken hebben. Waar ze een willoze prooi van roofvogels worden, omdat er geen schuilplek meer is.

Natuurlijk moet de landbouw niet uit Nederland verdwijnen. Maar dat aan de uitwassen een halt toegeroepen wordt, lijkt onontkoombaar. In de stadstaat Nederland is het amper acceptabel meer, een heel land onder een deken van stank te leggen als de winter wat lang heeft geduurd en de mestkelders overlopen. In een veranderende wereld past het niet fosfaattekort te veroorzaken in armere landen en hier een mestoverschot te creëren.

Nederland kan wel de kennis leveren en naar het voorbeeld van de vliegtuigindustrie die verder ontwikkelen. De voedingsindustrie voor zover noodzakelijk voor de Europese productie blijft hier wel. Het vrijkomende talent kan zich dan eindelijk inzetten voor bijvoorbeeld de productie van duurzame energie, elektrische aandrijving, kortom van hoogwaardige zaken die anderen niet of niet zo goed kunnen maken. En dat alles in een zoveel aangenamer landschap, waarin de overgebleven boeren weer met echte passie kunnen werken.

Nederland hoeft geen kraamkamer van Europa te zijn.

(Bron: Leeuwarder Courant, Nico Hylkema)

Projecten & onderwerpen: 
Behoud de Parel