Behoud de Parel op Facebook.

U bent hier

Een aantal studenten Veehouderij van het Citaverdecollege in Horst-Hegelsom organiseerden op 18 januari 2013 een Symposium over duurzaamheid, dierenwelzijn en schaalvergroting in de Intensieve Veehouderij. Om klokslag half twee zitten de gastsprekers op een rij, onder fel gekleurde lampen op een podium in de aula van de school: Paul Geurts (vereniging Behoud de Parel), Martin Houben (Houbensteyn – partner in het Nieuw Gemengd Bedrijf), Arjan Klopman (Klopman Vleeskalveren), Cees Veltman (dierenarts van de Dierartsenpraktijk Horst), Richard van der Weegen (voorzitter PvdA/PK-fractie in de gemeenteraad van Horst aan de Maas) en Joost van Wijk (uitzendbureau AB Limburg).

Na een ontvangst in de aula van het Citaverde College, met een plakje cake en sinas in een plastic bekertje, opende Ton Hermans, locatiedirecteur van Citaverde College het symposium met een welkomstwoord. Vervolgens kregen de gastsprekers de gelegenheid een inleiding te houden voor een zaal met leerlingen, docenten en belangstellenden, waarna ze onder leiding van Mark Tijssen (van de LLTB) met elkaar in discussie gingen aan de hand van een aantal stellingen die de studenten hadden opgesteld.

INLEIDINGEN

Inleiding Klopman: Schaalvergroting duurzaam?
Gastspreker Arjan Klopman bijt de spits af met zijn inleiding. Klopman runt samen met zijn vader een kalvermesterij met z’n 1300 kalveren en met plannen voor verdubbeling. Hij gaat aan de hand van een PowerPointpresentatie in op de drie P’s: People, Planet, Profit. De drie P’s zijn een term uit de duurzame ontwikkeling. Het staat voor de drie elementen, mensen (binnen en buiten de onderneming ); planeet/milieu (de gevolgen voor het (leef)milieu) en profijt/opbrengst/ winst (de voortbrenging en economische effecten van goederen en diensten), die in een harmonieuze wijze gecombineerd dienen te worden. Deze benadering levert langetermijnwinst op voor ondernemers en maatschappij. Wanneer de combinatie niet harmonieus is zullen de andere elementen hieronder lijden. Wanneer bijvoorbeeld winst te veel prioriteit krijgt, dan zullen mens en milieu hiervan de dupe worden, bijvoorbeeld door slechte arbeidsomstandigheid of vernietiging van de natuur. Andersom ziet de slogan ook het winstkenmerk als essentieel onderdeel van ontwikkeling dat niet verwaarloosd dient te worden. Wat betreft het milieuaspect geeft Arjan Klopman aan dat hij werkt met een gesloten kringloop. Daarmee probeert hij de hiervoor beschreven balans te bereiken. Probleem daarbij vormt nu (nog) de mest (afzet). Het maken van keuzes hoe die balans toch te bereiken ervaart Klopman als problematisch.

Inleiding Geurts: race-to-the-bottom door neoliberaal landbouwbeleid
Paul Geurts van Behoud de Parel stelde dat de daling van het inkomen van de boeren het moeilijk te werken aan een meer dier- en milieuvriendelijke, duurzame landbouw. Al jaren worden volgens hem oplossingen gepropageerd die feitelijk slechts voor enkelen werkzaam zijn. Die oplossingen, verergeren de problemen alleen maar. Eén van die “oplossingen” betreft het doorvoeren van een vrije geliberaliseerde wereldmarkt met vrije concurrentie. Die “oplossing” gaat er van uit dat er sprake is van overal gelijkwaardige productieomstandigheden. Maar juist in de landbouw met zijn miljoenen kleine en middelgrote familiebedrijven, klopt dat niet. Daarom levert de vrije concurrentie op productiekosten weinig winnaars en veel verliezers op. Ook de schaalvergroting kan in zijn ogen geen oplossing bieden, al beweren de “groot”-denkers van wel. In de praktijk blijkt dat een mythe, volgens Geurts. In de praktijk blijkt er sprake van een “race-to-the-bottom”, wat voor veel bedrijven eindigt in sanering. Deze wedren veroorzaakt zelf ook weer een neerwaartse druk op de landbouwprijzen. Ombuiging van deze ontwikkeling in de richting van een meer duurzame bedrijfsvoering en grotere bestaanszekerheid voor de boer vereist volgens de woordvoerder van Behoud de Parel ingrijpen in de markt. Dit komt neer op een stimulerend overheidsbeleid om de productie en consumptie van ecologisch en maatschappelijk verantwoorde landbouwproducten te bevorderen. In Europees verband moet worden toegewerkt naar vergroening van de voedselprijzen, waardoor de prijsverhouding op den duur in het voordeel van duurzaam geteelde producten uitvallen. Daarvoor is het nodig de import van goedkope producten die niet voldoen aan de verhoogde duurzaamheidseisen tegen te gaan. Het doel moet zijn een economische en ecologische gezonde landbouwsector te creëren, in eerste instantie gericht op de eigen binnenlandse en Europese markt.

Inleiding Van der Weegen: We moeten af van dier als “product”
Richard van der Weegen gaat in zijn inleiding in op de toekomst van de intensieve veehouderij. Hij wijt de schaalvergroting aan het feit dat kleine boeren moeten stoppen en dat er meer eisen gesteld worden aan intensieve veehouderijen. Grote bedrijven hebben meer ruimte om te investeren in milieu beveiligende maatregelen. Maar dat biedt uiteindelijk ook geen echte oplossing. We hebben doodeenvoudig te weinig ruimte in Nederland. Daarom moeten we grenzen stellen aan de groei. En we moeten dieren anders gaan zien, we moeten af van dieren als “product”. Dat betekent dat er ander vlees en andere eieren op de markt zullen komen. Bij het NGB – zo stelt Van der Weegen – hebben we te maken met een bedrijf met 1,2 miljoen kippen en 35.000 varkens. Waar stopt de groei, als deze ontwikkeling zich doorzet? De intensieve veehouderij verwordt tot een industrie. En als je die al toe zou laten, zou het dan niet logischer zijn, die op andere plekken te plannen dan op het platteland?

Houben: Intensieve veehouderrij belangrijk voor leefbaarheid op platteland
Martin Houben van de Houbensteyngroep en partner bij het NGB gaat in op zijn bedrijf. Hij geeft aan dat hij een varkensbedrijf heeft, waar naast vlees ook groene energie wordt geproduceerd en hij 40 mensen aan het werk houdt. Hij stelt dat hij daarmee maatschappelijk verantwoord onderneemt en voldoet aan de normen van een beperkte carbon footprint. Tegenover de opzet van zijn bedrijf stelt hij de biologische landbouw. Die biologische landbouw zou een veel grotere milieubelasting per varken veroorzaken dan zijn moderne gangbare stallen. Loslopende varkens kan dan misschien aardig zijn, maar hij ziet het niet gebeuren dat de bevolking instemt met 30.000 loslopende varkens.

Vervolgens geeft hij aan dat een varken een kringloopdier is. Vroeger verwerkte het varken feitelijk veel “afval” van de mensen. In zijn bedrijf – en zeker bij het NGB – streeft hij er naar dat weer zo dicht mogelijk te benaderen. Een ander positief punt van de intensieve veehouderij op het plateland is dat de leefbaarheid – bijvoorbeeld in de vorm van werkgelegenheid - in stand blijft. Ten aanzien van die werkgelegenheid geeft hij aan in zijn bedrijf een aantal buitenlandse werknemers te werk te stellen en daarnaast medewerkers met een hoger opleidingsniveau in dienst te hebben.
Wat kritiek op het grote antibioticagebruik in grote stallen betreft stelt hij vanaf 2009 de hoeveelheid antibiotica in zijn bedrijf tot 30% van het niveau in 2009 heeft terug gedrongen. Tenslotte constateert Houben dat de (wereld)markt steeds meer vlees vraagt, omdat er in de wereld steeds meer vlees gegeten wordt. Hij is van mening dat die markt ruimte biedt voor zowel grootschalige bedrijven als kleinschalige bedrijven.

Inleiding Van Wijk: veel werkgelegenheid in intensieve veehouderij
In diens inleiding stelt Joost van Wijk, medewerker van uitzendbureau AB Limburg, dat de intensieve veehouderij veel ruimte biedt voor werkgelegenheid. Daarbij is het wel nodig dat je als werknemer specialiseert. De behoefte aan vakkrachten in de sector groeit en het aanbod blijft daar op achter. Er ontstaat dus spanning op de arbeidsmarkt. Mar tegelijkertijd – zo concludeert hij – betekent dit dat de werkgelegenheid in de sector de toekomst heeft.

Inleiding Veldman: garant staan voor hoogwaardig voedsel voor de mens
Dierenarts Kees Veldman vertelt dat hij van geboorte Amsterdammer is, maar als dierenarts, met varkens als specialisatie naar Limburg is afgezakt. Zijn taak is het bedrijven te helpen hun producten zo te produceren dat er hoogwaardig voedsel verkocht kan worden. Daarnaast is het zijn opdracht de consument niet bloot te (laten) stellen aan ziektekiemen. Hij stelt dat als veel dieren zich in een kleine ruimte bevinden er sneller besmetting kan optreden. Het varken moet dus ruimte krijgen. Maar tegelijkertijd is het niet mogelijk om het “ideaal”-beeld, buiten lopende varkens, te realiseren. Tenminste: als we heel Nederland willen voeden. Er wordt veel gesproken over de te grote hoeveelheden antibiotica die aan dieren in de intensieve veehouderij toegediend worden. Dat heeft tot beleid geleid, dat gericht is op het terugdringen van het gebruik van antibiotica. Vooral ook om burgers te beschermen. Daarbij wijst hij op de MRSA-bacterie (ook wel ziekenhuisbacterie genoemd) die mensen resistent kan maken tegen antibiotica en daarmee de volksgezondheid in gevaar kan brengen. Hetzelfde geldt voor ESBL, waarmee 100% van de kippen, ook biologische, mee besmet zijn!

STELLINGEN

Na de inleidingen worden de gastsprekers achtereenvolgens een aantal stellingen voorgelegd. De stellingen handelden over werkgelegenheid, dierenwelzijn, volksgezondheid, milieuaspecten en duurzaamheid. „Het zijn actuele thema’s waar wij ons dagelijks mee bezighouden”, zegt organisator Marcel Scheffer (19). Scheffer studeert varkenshouderij en zit in het laatste jaar van zijn mbo-opleiding. Het symposium is volgens hem vooral bedoeld om studenten meer inzicht te geven in
de verschillende visies op de intensieve veehouderij, maar ook om gewoon met elkaar te praten over
hun vakgebied.

Werkgelegenheid
Door een journaliste van Dagblad de Limburger werd de studenten gevraagd hoe zij denken over het werk in de intensieve veehouderij. Het is een mooi vak, zeggen de studenten. Maar dat weet lang niet iedereen, zo blijkt tijdens het symposium. Aan de veehouderij kleeft nog steeds een negatief imago. Marcel Scheffer merkt dat bijvoorbeeld als hij uitgaat: „Als ik vertel dat ik varkenshouder wil worden, krijg ik meteen negatieve reacties. Dat het zo stinkt en zo. Maar de mensen kennen de veehouderij niet.” Ook zouden veehouders nog steeds weinig oog hebben voor het dierenwelzijn, zijn het luchtvervuilers en is het zeven dagen per week keihard werken. Zonder vakantie. Niet voor niets is de eerste vraag van het symposium of de agrarische sector zich beter moet promoten. Ja, luidt het antwoord. Daarover zijn de sprekers het eens. Volgens Joost van Wijk van AB Werkt, een uitzendbureau voor de agrarische sector, moeten studenten het vak in een goed daglicht gaan zetten. „Jullie moeten de positieve zaken belichten. Leg uit waarom veel bedrijven hun deuren dichthouden.” Jammer van het imago, want werk is er genoeg in de intensieve veehouderij, zo stelde dezelfde Van Wijk. En Martin Houben sluit zich daar bij aan: „Jullie hebben de juiste opleiding gekozen, gefeliciteerd”, complimenteert de varkenshouder van de Houbensteyn Groep de studenten.

Werk zat, vooral voor specialisten, denkt hij. Hij benadrukt dat er vooral schaarste bestaat bij geschoold en gespecialiseerd personeel, die mee kan helpen om de kwaliteit van de productie te verbeteren. Zijn ervaring met mensen die bij hem komen werken is dat het eerste jaar zo’n 30 tot 40% van de medewerkers af valt. Er zijn voldoende mensen die dit werk graag willen doen, zeker in een groot bedrijf. Zo’n bedrijf biedt – door de schaalvergroting – veel meer carrièremogelijkheden. Van de andere kant stelt hij vast dat de sector dan wel gepromoot moet worden. En daarmee gaat hij in op de vraag of de sector zich wel goed promoot. Richard van der Weegen meent van niet. Hij ziet een imagoprobleem, dat voor een deel ontstaan is door de schaalvergroting in de sector. En schaalvergroting betekent sowieso dat er per saldo minder werknemers nodig zijn. Paul Geurts van de vereniging Behoud de Parel sluit daar op aan. En hij relativeert de hosanna-verhalen over de werkgelegenheid in de sector. Hij wijst op de cijfers, waaruit blijkt dat de bijdrage van de sector aan de totale werkgelegenheid in Nederland al teruggezakt is tot 112.000 mensen (landbouw en visserij samen) en die werkgelegenheid blijft door de schaalvergroting verder afnemen. In 2000 telde de directe arbeidskrachten 50.000 mensen, in 2009 was dat gezakt tot 39.000. Het aantal bedrijven in de sector is gedaald van 8.200 in 2000 tot 5.300 in 2009. Het arbeidsvolume tussen 1995 en 2009 is met een vijfde deel afgenomen. Daar staat een groei van grondbezit van 50% tegenover (waarmee de relatie met schaalvergroting wordt gelegd). Ondanks de schaalvergroting is er toch sprake van een inkomensdaling in de sector met maar liefst 27%, door ongunstige ontwikkelingen in de land- en tuinbouw, als gevolg van het totale aanbod op de wereldmarkt, de gestegen kosten door de gestegen koers van de euro, de recessie die in 2008 is ingezet en de hogere kosten van diervoeder en aardgas. Was het aandeel van de landbouw in 2009 nog 3,2% van het bbp, in 2009 was dat nog maar 1,4%. Geurts pleit voor een landbouw – ook voor de veehouderij – op regionale schaal, met korte ketens (productie, verwerking en distributie) , gericht op de bevolking binnen die regio, wat goed zal uitpakken voor de voedselzekerheid en voedselveiligheid en meer bestaanszekerheid voor de boeren.

Dierenwelzijn
Paul Geurts wijst in zijn bijdrage aan de discussie over dierenwelzijn op een onderzoek van de Commissie Wijfels uit 2001. Die commissie kwam in haar rapport “Toekomst van de veehouderij tot de conclusie dat de “license to produce” op het spel stond. Dieren worden verdingelijkt, gezien als een productiemiddel. Te kleine ruimtes; de levensduur is afhankelijk van de productiviteit; de groeisnelheid wordt onnatuurlijk versneld, onder andere door het gebruik van antibiotica; dieren zitten in donkere stallen en er worden gehuisvest op betonnen vloeren en de zelfredzaamheid van dieren staat onder druk. Er ontstaat, aldus de commissie, een steeds grotere discrepantie tussen de randvoorwaarden van de internationale handel en de eisen vanuit de Nederlandse maatschappij (onder andere de consumenten). Het gaat er volgens Geurts om dat er goede werkomstandigheden gecreëerd worden voor mens, dier en milieu. In tegenstelling tot de voorstanders van grootschaligheid is dat op grote bedrijven moeilijker te realiseren.

Arjan Klopman stelt dat er al veel inspanningen verricht worden door de sector, om het dierenwelzijn te verbeteren. Hij wijst er bijvoorbeeld op dat er steeds minder kistkalveren zijn, mede onder de maatschappelijke druk van dierenwelzijnsorganisaties. Maar - voegt Houben daar aan toe – natuurlijk gedrag van dieren kun je niet realiseren vanwege de noodzaak van de grotere schaal, wil je de kosten in de hand kunnen houden, bijvoorbeeld om te kunnen voldoen aan de normen op gebeid van milieubescherming. Kees Veldman sluit daar op aan en stelt dat er in de sector vooruitgang is geboekt. Er zijn grote stappen gezet. Maar op het gebied van de uitvoerbaarheid van de eisen die onder druk van de samenleving gesteld worden constateert Veldman een spanning tussen enerzijds de noodzaak bij boeren om te komen tot kostenreductie en anderzijds het dierenwelzijn. Maar breed ervaart hij de bereidheid in de sector om iets te doen aan het dierenwelzijn. Er bestaat een grote miskenning van wat er op dit gebied al gerealiseerd is.

Paul Geurts erkent de inspanning van de sector, maar merkt tegelijkertijd op dat er sprake is van concurrentie op kosten, die boeren noopt tot nog verdere schaalvergroting en daar mee samenhangend een verdere industrialisatie van de sector. In Nederland worden – door druk van de consumenten, onder andere via organisaties als Wakker Dier – afspraken gemaakt met supermarkten. Maar 80% van het vlees is bedoeld voor de export, dus niet voor de binnenlandse markt, waar de supermarkten op opereren. Feitelijk is de consument “verwend” met te lage voedselprijzen en krijgt de boer niet wat hij verdient. De eerder door Geurts bepleitte regionalisering van de landbouw, met marktbescherming (door aan importproducten dezelfde eisen te stellen), zou kunnen zorgen voor een eerlijkere prijs (fair trade), waarbij de ondernemers duurzaamheidscriteria veel makkelijker waar kunnen maken.

De dagvoorzitter, Mark Tijssen, kapte de discussie af, omdat de discussie kennelijk te ver voerde. Tegelijkertijd zei hij dat het bij hem – als LTO-bestuurder - kriebelde om ook inhoudelijk te reageren op de inbreng van Geurts.

Duurzaamheid
Tegen de journaliste van Dagblad de Limburger vertelt student Scheffer dat hij na schooltijd kraamverzorger is bij de biggetjes op een boerenbedrijf. Dat doet hij al zeven jaar. „Het doet wat met me als ik die beestjes zie. Het is erg leuk werk.” Medestudent Mark Martens (19) studeert melkveehouderij en zit ook in zijn laatste jaar. Na school werkt hij tussen de kalveren van zijn oom. Voor student Martens dus geen enkele reden om zich zorgen te maken over zijn toekomst als boer. Geen megabedrijf als het aan hem ligt, maar een klein familiebedrijf. Hij wilde al boer worden ‘vanaf het moment dat hij kon praten’. „Het zit in mijn hart en nieren.” En Scheffer? Die gaat voor groot. „En voor duurzaam en innovatie”, zegt hij. „De dieren mogen wel loslopen, al is het minder efficiënt, duurzaamheid is belangrijk. Maar er moet wel geld worden verdiend natuurlijk.” En op vakantie? Ja, dat ook. „En af en toe een weekendje vrij.” Martin Houben stelt dat schaalvergroting nodig is om de kosten die gemaakt moeten worden om aan de milieunormen te kunnen voldoen, te kunnen behappen. Hij stelt dat hij verplicht wordt te inventariseren in luchtwassers die naast ammoniak ook fijn stof afvangen. Terwijl de meeste fijn stof niet door het toekomstige NGB geproduceerd zal worden, maar door de toename van het verkeer dat over de A73 rijdt. Paul Geurts van Behoud de Parel bestrijdt die opvatting. Het is juist dat auto’s veel fijn stof produceren, maar door het NGB zal de toename van vooral vrachtverkeer daar een behoorlijke bijdrage aan gaan leveren. Maar de fijn stof die de stallen verlaat is van een andere aard en veel risicovoller. Vooral voor de volksgezondheid, zo betoogt Geurts. Aan de fijnstof zitten de zogenaamde endotoxinen gehecht en bij inademing door de mens kunnen die infecties veroorzaken, die verder gaan dan aantasting van de luchtwegen, zoals veroorzaakt door de fijn stof sec. Wat het milieu betreft wijst Geurts op de massale uitstoot van ammoniak in het Peelgebied, waar een niveau bereikt is dat 400% hoger is dan de norm voor depositie. Door verdere concentratie van bedrijven in deze regio zal dit nog verder stijgen. Daarnaast wijst hij op de verstoring van de mineralenbalans, als gevolg van de geïndustrialiseerde veehouderij. Soja, wordt vanuit bijvoorbeeld Brazilië geïmporteerd. Daar worden oerwoud gekapt, grote hoeveelheden bestrijdingsmiddelen gebruikt, waardoor de mensen (indianen) ziek worden en – zo is gebleken – indianen en kleine boeren worden van hun grond verdreven, soms door de indianen- en boerenleiders te vermoorden. Vervolgens wordt het vlees geëxporteerd. Watt in Nederland overblijft is de mest. We hebben te weinig grond om dat te verwerken. Houben wijst er op dat mest verwerkt wordt in biogasinstallaties, waarmee de mest verwerkt wordt en een nuttig product (energie) over blijft. Geurts geeft aan dat ook de biogasinstallaties milieuproblemen veroorzaken en om de mest te kunnen vergisten moet er bijgemengd worden en vooralsnog gebeurd dat met plantaardig materiaal (snij mais en kuilgras), dat aan de voedselketen onttrokken wordt. Verder vervagen de functies op het platteland door de komst van deze industriële activiteiten van biogasinstallaties. De kosten van deze milieuvervuiling worden afgewenteld op de maatschappij, terwijl die kosten feitelijk doorberekend zouden moeten worden in de vleesprijs.

Martin Houben geeft toe dat varkensvlees produceren veel meer energie kost dan het produceren van plantaardig voedsel (zoals graan), maar vlees heeft volgens Houben een hogere voedingswaarde. In de wereld zal steeds meer vlees geconsumeerd gaan worden. Aan die vraag zal voldoen moeten worden. En dan is schaalvergroting onontkoombaar. Hij stelt dat er ruimte moet zijn voor kleinschalige gezinsbedrijven en bedrijven met een grotere schaal. Een vreemde opvatting, meent Paul Geurts van Behoud de Parel. De megastallen drukken de kleine stallen uit de markt, zeker omdat de boeren uit elkaar gespeeld worden door de supermarkten, die de race-to-the-bottom op kostenconcurrentie versterken. Boeren hebben geen macht tegenover de macht van de supermarkten. Die zou beter georganiseerd moeten worden. En laat Houben het daar nou mee eens zijn. Kan aan het einde van het symposium geconcludeerd worden dat de megastal-eigenaar en de actievoerder elkaar toch ontmoeten in een gezamenlijk standpunt.

Projecten & onderwerpen: 
Behoud de Parel