Behoud de Parel op Facebook.

U bent hier

Dinsdag 19 juni organiseerde de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD)een symposium met de titel ‘Op recept, antibiotica en de dierenarts, wat brengt de toekomst?’. Een verslag van het symposium. Het programma bestond uit 3 delen: het eerste deel met feiten en cijfers, gevolgd door de visie van practici uit de verschillende dierhouderijsectoren en het Ministerie van Land-bouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), en tot slot kwamen verte-genwoordigers van de verschillende veehouderijsectoren aan het woord.

Onrust in de beroepsgroep
Met ingang van 28 september 2007 is de regelgeving over voorschrijven en verstrekken van diergeneesmiddelen formeel gewijzigd (effectief per juni 2008) en zullen alle diergeneesmiddelen die bestemd zijn voor voedselproducerende dieren uitsluitend via een recept van de dierenarts verkrijgbaar zijn. Dit is de zogenaamde POM/non-POM-regeling. POM staat voor: Prescription Only Medicine. Deze wijziging in de Diergenees-middelenregeling is bedoeld om uitvoering te geven aan EG-richtlijn 2004/28 waarin wordt bepaald dat alle diergeneesmiddelen bestemd voor toepassing bij voedselproducerende dieren in beginsel alleen op recept kunnen worden verkregen. Dit met het oog op de gezondheid van mens en dier, en ter bescherming van het milieu. In Nederland is dit een aanmerkelijke verruiming van de exclusieve positie van de dierenarts in het kader van het voorschrijven van diergeneesmiddelen in vergelijking tot de huidige situatie, aangezien bijvoorbeeld ook ontwormingsmiddelen onder de receptplicht gaan vallen. Tot nu toe verstrekte de behandelend dierenarts, die ook altijd apotheekhoudend is en een deel van zijn in-komsten uit de medicijnverkoop haalt, zonder recept direct de benodigde medicatie. Ook nu is het voorschrijven van medicijnen uiteraard al aan vele regels gebonden en moeten toegediende en voorgeschreven middelen vergezeld gaan van een document waarin onder andere medicijn, reden van toepassing, dier(en) waarvoor het medicijn bedoeld is, en wachttijden voor melk en vlees vermeld staan. Met de nieuwe regelgeving moet de dierenarts voor elk medicijn bovendien een recept uitschrijven. Los van de extra administratieve last bestaat de angst dat er een wildgroei zal ontstaan van internetapotheken waar de klant goedkoop zijn medicijnen haalt op recept van internetdierenartsen.
De angst wordt versterkt doordat er in de nieuwe regeling ruimte is voor de ‘erkende handelaar’, een vergunninghouder die evenals de apotheker en de dierenarts bevoegd is om bepaalde diergeneesmiddelen die bestemd zijn voor of mede bestemd zijn voor voedselproducerende dieren op recept van een dierenarts af te leveren aan de houder van de dieren. Afhankelijk van de tijd dat een recept geldig is of de hoeveelheid medicijnen die op een recept verkrijgbaar is zou de veehouder aan grote hoeveelheden medicijnen kunnen komen die hij naar eigen inzicht toe kan dienen aan zijn dieren, zonder dat de eigen dierenarts daar nog goed zicht op heeft. Op deze manier zouden de effecten van de nieuwe regelgeving contraproductief kunnen uitpakken.

Meer antibioticumgebruik
Als eerste sprak Wiel van den Ekker, voorzitter van de Werkgroep Veterinair Antibioticum Beleid (WVAB). Deze werkgroep formuleert sinds 1990 beleid met als doel om een betere beheersing van de resistentie-problematiek te creëren. Hieruit ontstonden verschillende formularia voor de verschillende diersoorten, die enigszins vergelijkbaar zijn met de humane antibioticaformularia. De antibiotica die geadviseerd worden in deze formularia worden gekozen op basis van werkzaamheid en kinetiek met als doel het voorkomen van resistentieontwikkeling, daarom hebben smalspectrum antibiotica de voorkeur. Uiteraard zijn dit adviezen en kiest de dierenarts uiteindelijk welk middel er toegepast wordt. Sinds 2003 is er ook een evaluatie van het antibioticumbeleid door middel van de MARAN (Monitoring of Antimicrobial Resistance and Antibiotic Usage in Animals in The Netherlands)-rapportages, opgesteld door de werkgroep VANTURES (Veterinary Antibiotic Usage and Resistance Surveillance). Uit deze studies is gebleken dat het antibioticumgebruik de laatste jaren toegenomen is, terwijl het aantal productiedieren gedaald is. Aangezien er niet voldoende gegevens beschikbaar zijn over de precieze verbruiks-cijfers, is er in 2005 een enquête uitgevoerd onder landbouwhuisdieren-practici, waarin hun gevraagd werd deze trend te verklaren. Omdat de resistentieproblemen in de veehouderij niet louter een probleem zijn voor de bestrijding van dierziekten - geschat wordt dat 10% van de resistentieproblemen bij humane pathogenen hun oorsprong vindt in antibioticumresistentie van dierlijke pathogenen - is betere registratie en koppeling gewenst aan humane data. Ter bestrijding van resistentie is verantwoord antibioticumgebruik een absolute noodzaak.
Vervolgens lichtte Frederik Schutte, directeur van de branchevereniging van de Veterinaire Farmacie in Nederland (FIDIN) toe dat in 2006 het veterinaire antibioticumgebruik, in kilo’s werkzame stof, is toegenomen met 7%. Tetracycline maakt 60% van het totale gebruik uit en van alle antibiotica wordt 90% oraal toegediend via drinkwater of de voeding (koppelbehandelingen).
Verklaringen voor de stijging van het gebruik in Nederland, genoemd in de enquête, zijn het verbod op het gebruik van antimicrobiële groeibevorderaars (AMGB)1 sinds 2005, schaalvergroting van de bedrijven, tekortkomingen in de huisvesting, toegenomen infectiedruk en vraag vanuit de varkenshouders. Om het gebruik terug te dringen zou ‘good veterinary practice’ en ‘prudent use’ gestimuleerd moeten worden, naast het zoeken naar alternatieve behandelingsmethoden, het verfijnd monitoren van resistentie en gebruik (standaardisering van datastromen vanuit praktijkmanagementgegevens) en het transparant maken van voorschrijfgedrag en datakoppeling met humane gegevens.
Jaap Wagenaar, hoogleraar Klinische Infectiologie van de faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht is programmaleider van het landelijke MRSA-onderzoeksprogramma dat dit jaar gestart is naar aanleiding van de niet-typeerbare MRSA in de varkenshouderij. Hij legde uit wat de doelstellingen en de onderzoekslijnen van dit programma zijn. Opvallend is dat uit pilotstudies is gebleken dat MRSA goed gedijt in een omgeving waar veel antibiotica worden gebruikt. Het lijkt erop dat NT-MRSA een nieuwe variant op het toneel is en niet nu pas zichtbaar is door verbeterde detectiemethoden. Opvallend is ook het voorkomen van MRSA en de vergelijkbare MRSI (meticillineresistente Staphylococcus intermedius) in kleine huisdieren en paarden. Tot 2004 werd er in kleine huisdieren 1 isolaat per jaar gevonden, in 2005 waren dit er 4, in 2006 steeg dit aantal naar 14 en in 2007 tot en met mei werden er al 39 isolaten gevonden.
Dik Mevius, voorzitter van de VANTURES-werkgroep, ging in op de resistentiepatronen in de verschillende dierhouderijen. Hij gaf in zijn verhaal enkele zorgwekkende boodschappen mee: het hoeft niet zo te zijn dat een dierlijk pathogeen, resistent voor een bepaald antibioticum, zelf de humane populatie besmet en zo de resistentie verspreidt. Het is ook mogelijk dat slechts plasmiden uitgewisseld worden tussen verschillende soorten pathogenen. Ook is het mogelijk dat de resistentie van een pathogeen tegen een antibioticum gekoppeld is aan een ander antibioticum. Multiresistentie is overigens de laatste jaren ook toegenomen.

De visie uit de sector
Tenslotte waren er presentaties uit de verschillende dierhouderij-sectoren, zowel van dierenartsen als van vertegenwoordigers van de verschillende sectororganisaties. Over het toegenomen antibioticum-gebruik was iedereen het eens. De oorzaken die werden genoemd zijn het verdwijnen van de AMGB, de management- en huisvestings-problemen die samenhangen met verdergaande intensivering maar ook alternatieve dierhouderijsystemen, de veranderde ziekteproblematiek en de veranderde voerkwaliteit. Bij dit laatste punt is het opvallend dat volgens de veehouders het verbod op het gebruik van diermeel in voeders, ingesteld door de BSE-problematiek, leidt tot kwalitatief slechter voer, waardoor dieren een verminderde darmweerstand lijken te hebben en er vaker zieke dieren zijn. De veehouders zouden dan ook graag het diermeel terug zien. Tenslotte noemde men de lage prijs van antibiotica.
Als mogelijke punten voor verbetering werden naar voren gebracht: verbeterde huisvesting, verbeterde diervoeding, meer vaccineren, verbeteren van de vertrouwensrelatie tussen dierenarts en veehouder, duidelijke regels voor het voorschrijven van antibiotica en voor het op voorraad hebben van antibiotica, sanctioneren van slecht gebruik (door zowel dierenarts als veehouder), een duidelijke registratie van wat wanneer voorgeschreven wordt en een helder systeem om de gegevensstromen aan elkaar te koppelen, zowel op bedrijfs- en praktijkniveau als op nationaal niveau.

‘Tot heil van mens en dier’
Ludo Hellebrekers, voorzitter van de KNMvD, vatte de dag samen en sloot af met dezelfde dia als waarmee hij het symposium had geopend: een diagram van de samenhang tussen diergezondheid, voedselveiligheid en volksgezondheid en de rol van de dierenarts als hoeder daarvan. Een voorname taak die niet ter discussie staat maar af en toe opnieuw benoemd moet worden.
(Bron: RIVM/EPI, Update: 26-10-2007)

Alle teksten van het symposium staan op de website van de KNMvD: www.knmvd.nl

Literatuur:
Gezondheidsraad: Commissie Antimicrobiële groeibevorderaars. Antimicrobiële groeibevorderaars. Rijswijk: Gezondheidsraad, 1998; publicatie nr 1998/15.

Projecten & onderwerpen: 
Behoud de Parel