Behoud de Parel op Facebook.

U bent hier

De VPRO zond onlangs een documentaire uit over het cradle-to-cradle (C2C) concept. Volgens dat concept moet onze manier van denken over producten en grondstoffen veranderen van lineair in circulair: niet meer van de wieg tot het graf, maar van de wieg tot de wieg. De strekking van het betoog van Michael Braungart en William McDonough in hun boek ’Cradle to Cradle’ uit 2002 is min of meer: Gooi je afval op straat, vergroot je mondiale voetafdruk: let’s celebrate life!

De bedenkers van het C2C-concept zien een mierenkolonie als meest efficiënte samenleving. Mieren verwerken op een veilige en effectieve manier hun eigen afval. Zij bouwen huizen, boerderijen, stortplaatsen, kerkhoven en voedselopslagplaatsen van materialen die recyclebaar zijn. Zolang we er dus maar voor zorgen dat afval voedsel wordt – net zoals bij de mier – kunnen we blijven consumeren. In navolging hiervan roepen nu overal in Nederland mensen enthousiast, maar enigszins ondoordacht: let’s cradle. Zo wordt onder meer de Floriade 2012 in Venlo volgens de C2C-principes opgezet. En de gemeente Almere wil het concept toepassen voor de komende stadsuitbreidingen.

We moeten ons echter niet al te gemakkelijk in slaap laten wiegen. Want wat betekent dit C2C-concept nu eigenlijk? Allereerst moet je je producten zodanig ontwerpen dat ze volledig kunnen worden hergebruikt. Een product moet volledig afbreekbaar zijn in de biosfeer. Als dit niet lukt, beschouw de niet-afbreekbare stoffen dan maar als een grondstof voor nieuwe producten in de technosfeer. Dat klinkt wel erg gemakkelijk. Voor veel niet-afbreekbare stoffen zullen er nog geen eindproducten bestaan – die zullen dan gecreëerd moeten worden. En op hun beurt zullen die nieuwe eindproducten uiteindelijk ook weer als grondstof moeten dienen, enzovoorts. Het is dus bijna onvermijdelijk dat de technosfeer groeit ten opzichte van de biosfeer.

Ook aan recyclen via de biosfeer zitten trouwens allerlei haken en ogen. De gedachte dat producten biologisch afbreekbaar moeten zijn circuleert natuurlijk al geruime tijd, en is ook al in praktijk gebracht. Biologisch afbreekbare bloempotjes, gemaakt van onder andere zetmeel, zijn hier een voorbeeld van. Het gebruik van louter afbreekbare stoffen is echter geen garantie voor succes. Als je de concentratie maar hoog genoeg maakt, wordt alles giftig. Zelfs aan een overdosis zuiver water kun je doodgaan.

De mest van een paar koeien in de wei houdt het land vruchtbaar, maar een teveel aan mest vergiftigt de bodem en het drinkwater. Het is dus verleidelijk maar ook gevaarlijk om te blijven hangen bij verbetering van de kwaliteit van producten zelf (de ’wat’-vraag), en bijvoorbeeld de ’hoeveel’-, ’waar’-, en ’wanneer’-vragen niet te stellen. Volume en concentratie blijven cruciale aspecten, en daarmee komen er weer grenzen in zicht. Dat levert spanning op met de C2C-filosofie, die zich juist afzet tegen de onoverkomelijkheid van zulke grenzen.

De kern van de C2C-belofte is dat duurzaamheidsproblemen met technologische verbeteringen kunnen worden opgelost, zonder dat we onze levensstijl drastisch hoeven aan te passen. De C2C-benadering legt daarom veel nadruk op de zogenaamde technological-fix. Er wordt eenzijdig naar oplossingen gezocht in de techniek, en niet in bijvoorbeeld de sociologie, economie, of in de maatschappelijke of culturele hoek. De gevolgen van C2C-systemen voor transport (demontage en hergebruik van producten leiden tot meer vervoer) en energiegebruik (recycling kost veel energie) blijven daarbij doorgaans onderbelicht.

Dat C2C leidt tot duurzame uitkomsten staat dus allerminst vast. Hoe afvalstromen zo kunnen worden geleid dat ze precies in de juiste hoeveelheid, op het juiste moment en op de juiste plaats als ’voedsel’ voor andere processen kunnen dienen, met een gering beroep op transport en energie, is een open vraag. Hetzelfde geldt voor de vraag hoe de bijna inherente groei van de technosfeer kan worden beperkt.

Het gevaar van klakkeloos achter de C2C-hype aanlopen – zoals nu gebeurt – is dat duurzame ontwikkeling met name geassocieerd wordt met ’geld verdienen’, met een voortzetting van ons consumptiegedrag. Als de rage voorbij is, en duidelijk wordt dat er niet altijd sprake kan zijn van win-win-win situaties, zal iedereen weer zijn normale leven oppakken, zonder de hoognodige veranderingen te bewerkstelligen.

Positief aan de toenemende belangstelling voor het C2C-principe is dat het mensen schijnbaar inspireert en meer bewust maakt van de manier waarop we consumeren. En als het concept aan de hype onttrokken wordt, goed wordt doordacht, en binnen een Nederlandse context geplaatst wordt, wie weet. Dan kan het zeker een zinvolle stap naar een duurzame samenleving zijn. Maar er zal zoveel meer moeten gebeuren. De Floriade in Venlo deels Cradle to Cradle ingericht?

Een groei van Almere tot een stad van 350.000 inwoners in 2030 volgens het C2C-concept? Misschien wel leuk, maar duurzaam wordt het er niet van.
(Bron: Trouw, Pim Martens en Bas Amelung , Hoogleraar en docent aan het instituut ICIS van Universiteit Maastricht, 7-12-'07)

Projecten & onderwerpen: 
Behoud de Parel